Een spirituele levensbeschrijving van Nico

 

Ik begin deze beschrijving bij het huwelijk van mijn ouders in 1937

Mijn vader (1910) wilde, wellicht vanwege de grote werkeloosheid in de jaren dertig, graag als bestuursambtenaar in Nederlands Indië werken en heeft daarom in Leiden Indologie gestudeerd en daarna Rechten. Mijn moeder (1913) was onderwijzeres en de dochter van een zendingsarts, die in Solo (Surakarta) op Midden-Java een zendingsziekenhuis had gesticht, waar ook mijn moeder is geboren.
Toen mijn vader uitgezonden kon worden kreeg hij uitgerekend Solo als eerste standplaats en ontmoette mijn moeder er nog kennissen, zoals de dominee en de dokter. Ik werd in 1938 in Solo geboren en in 1939 en 1941 kwamen er nog twee jongetjes. Al gauw brak de oorlog uit en werd mijn vader in een mannenkamp van de Jappen ondergebracht en mijn moeder met drie kleine kinderen in een vrouwenkamp. We zijn er na de oorlog ongedeerd uitgekomen en weer als gezin herenigd. In 1948 gingen wij voor het eerst naar Holland voor een verlofperiode. Mijn vader voor 1 jaar en mijn moeder langer omdat zij in die periode beviel van nog twee jongens.

In 1951 slaagde ik samen met mijn 1 jaar jongere broertje voor het toelatingsexamen voor de middelbare school in Nederland. Het was in die jaren gebruikelijk dat kinderen dan naar Nederland gingen
(of er achterbleven na een verlofperiode, zoals mijn moeder dat zelf ook heeft gekend) om daar naar die middelbare school te gaan.
Onze ouders hadden voor ons een pleeggezin gevonden in Oost-Souburg, zodat we naar het gymnasium konden gaan in Middelburg.
Die ouders hadden zelf in Nederlands-Indië gewerkt en daar hun kinderen opgevoed, zodat ze wel wisten wat voor jongetjes ze in huis kregen. Het was voor mij voor het eerst dat ik bewust te maken kreeg met de Hollandse cultuur en specifiek die binnen de kerkelijke gemeenschap.

In 1952 kwamen mijn ouders al weer met verlof en vertrokken ook wij uit Oost-Souburg naar Doorn, waar wij op het Revius Lyceum kwamen. Dat verlof duurde maar een half jaar en dus moest er al gauw weer een nieuw pleeggezin worden gevonden, liefst in de omgeving van Doorn, zodat wij op het Revius Lyceum naar school konden blijven gaan. Via de dominee werd een weduwe gevonden die eveneens met haar man en vier kinderen in Solo had gewoond. Ze herkenden elkaar zelfs!

In 1955 kwamen mijn ouders noodgedwongen naar Nederland omdat mijn vader ernstig ziek was geworden en op 7 augustus in Amsterdam overleed. Mijn moeder heeft toen een grote voormalige pastorie in Driebergen gehuurd en wij als gezin weer bij elkaar waren.

In Driebergen heb ik de Nederlandse cultuur nog meer ervaren
en vooral ook weer het kerkelijk leven. We gingen trouw naar de kerk, gingen naar catechisatie en werden lid van de Zondagavond Jeugdclub voor jongens en meisjes. En toch denk ik dat wij, door de losheid van de opvoeding en het leven in Nederlands-Indië, die Nederlandse cultuur ook gemakkelijk van ons af konden laten glijden. Op die Zondagavond Jeugdclub heb ik ook Bep leren kennen en kwam ik in aanraking met de strakke leefregels binnen haar ouderlijk gezin. Zij, op haar beurt, was verbaasd en blij met de ruimte die ze bij ons thuis ervoer in de manier waarop wij met elkaar omgingen.

In Driebergen begon ik me al jong enigszins af te vragen wat de bedoeling is van het leven en in het bijzonder van mijn leven en hoe God daarin paste. Zo ook de vraag waarom er een middelaar nodig is tussen mij en God, zonder overigens de positie van Jezus ter discussie te stellen. En ook waarom een niet-gelovige zich niet voluit egoïstisch zou uitleven als hij niet in een God gelooft en zich dus ook niet aan zijn geboden hoeft te houden. Als je gelooft dat er na dit leven niets meer is waarom zou je in dat ene leven dan niet alles uithalen wat in jouw eigen belang is. Tegelijkertijd waren er Bijbelteksten die me erg aanspraken, zoals de oproep van Paulus: “Uw vriendelijkheid zij alle mensen bekend” en de oproep van Jezus: “Vorm een eenheid ondanks de grote verscheidenheid van meningen”. Vervolgens deed ik op 7 april 1957 uit volle overtuiging belijdenis.

In 1958 slaagde ik voor het eindexamen van de HBS en ging ik meteen voor 2 jaar in militaire dienst om te worden opgeleid tot verbindingsofficier. Na mijn diensttijd ging ik in Delft weg- en waterbouwkunde studeren om later bruggen te kunnen bouwen.

In Delft kreeg ik op een gegeven moment bezoek van een evangelist
van “De Navigators”, een religieuze organisatie in Driebergen. Zij waren in die tijd onder studenten heel actief en vonden dat je niet gedachteloos moest blijven hangen in het geloof en de geloofsbeleving van je ouders, de kerk en de school.
Hij deed een beroep op me, ja dwong me er eigenlijk toe, om in zijn bijzijn op mijn knieën te gaan en persoonlijk te vragen en te belijden dat ik een kind van God wilde zijn. Mijn belijdenis in de kerk was volgens hem een automatisme geweest en had daarom geen waarde.
Ik ben toen heel boos geworden en zei dat ik heel bewust belijdenis had gedaan en dat ik absoluut niet op mijn knieën zou gaan, maar dat ik wel waarde hechtte aan het memoriseren van teksten, zodat je dagelijks vanuit je geloof ging leven. Dat heb ik toen ook een tijd gedaan.

Na mijn afstuderen ben ik gaan werken bij baggermaatschappij Boskalis en de provincie Zuid-Holland en woonden wij 32 jaar in Gouderak, onder Gouda en tegenover Moordrecht, aan de andere kant van de Hollandsche IJssel. Eenmaal gesetteld nam ik in besturen volop deel aan het maatschappelijk, politiek en kerkelijk leven. Ik had geen aandacht meer voor het letterlijk bouwen van bruggen, maar wel voor het, steeds meer, figuurlijk bouwen van bruggen tussen mensen in allerlei omstandigheden. Voor de Gereformeerde Kerk waren wij aangewezen op Moordrecht.
Ik was er ouderling voor de wijk Gouderak en later ook voorzitter van de kerkenraad. Als ik terugkijk op die periode valt me op dat ik in mijn geloof steeds meer afstand nam van allerlei opvattingen en leerstellingen, zoals erfzonde en predestinatie. God is voor mij geen oordelende god, maar juist een liefdevolle god. Heb ik voor zo’n God een tussenpersoon nodig, een middelaar? Ik denk dan meteen aan de gelijkenis van de verloren zoon, waarin de zoon in de armen valt van zijn vader, die hem in de verte al zag aankomen. Jezus werd voor mij steeds meer degene die voorleeft wat die liefdevolle God
van ons vraagt, te weten: “Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw verstand, en heb uw naaste lief als uzelf”. Maar er ontstonden ook nieuwe vragen, die betrekking hadden op de zin van mijn bestaan op aarde, zoals: Wie ben ik, wat kom ik hier doen, kom ik ergens vandaan en ga ik na mijn leven op aarde ergens heen?

In 2003 verhuisden we, na een kort verblijf in Haarlem, naar Heemstede. In 2005 ontstond in onze wijk een vacature van ouderling en werd ik voor één periode ouderling en tegelijkertijd tot 2017 lid van het College van Kerkrentmeesters met de portefeuille personeelszaken.

In de periode dat ik ouderling was, was het nog gebruikelijk dat je bij toerbeurt ook dienst deed als ouderling van dienst tijdens de kerkdiensten in een verzorgingstehuis. Bij een van die gelegenheden kwam ik, voorafgaand aan de dienst, in gesprek met een vrouwelijke predikant over de zin van het leven of beter nog de bedoeling van het leven. Zij raadde mij toen aan om de boeken van Hans Stolp te lezen. Ik heb toen o.a. zijn boek gelezen “Waar haal je het vandaan?” met als ondertitel ‘Mijn weg naar het esoterisch Christendom’. In dat boek verwijst hij ook naar zijn boek “Karma, reïncarnatie en Christelijk geloof”. Beide boeken heb ik toen heel geïnteresseerd gelezen, maar nog niet zo, dat ik er meteen blij van werd. Er bleef nog veel over waar ik eerst wat meer over wilde weten.

Dat blijde gevoel ontstond wel toen ik een tijdje later de beschrijving van een boek onder ogen kreeg met de titel “Wie was mijn kind?” van Carol Bowman. Ik was nog niet op de helft van het boek of ik riep al enthousiast: “Ja, dit is het, dit geloof ik!”. Het voelde alsof ik een ‘openbaring’ had gekregen. En nu vraag ik me af: hoe kwam ook dit boek op mijn pad, een boek dat alleen nog tweedehands verkrijgbaar was? Het was een volgende ‘stepping stone’
op het innerlijke pad dat ik begon te lopen.

Later heb ik ook het tweede boek van Carol Bowman gekocht, dat nog wel te koop was: “Kinderen uit de hemel”. Beide boeken hebben een hoog wetenschappelijk niveau en in beide boeken is een uitgebreide lijst met geraadpleegde literatuur opgenomen met nog veel meer voorbeelden van reïncarnaties.

De volgende ‘ontdekking’ was de website van Kim Michaels. Hij ontvangt boodschappen van Jezus, Maria, Maria Magdalena en andere ‘geascendeerde meesters’ uit het spirituele rijk, zoals Kim hen noemt. De (Nederlandse) website van Kim Michaels (http://askrealjesus.nl) beschouw ik echt als een ‘Christendom 2.0’.
Het is een uitleg van het Christendom, die in het verlengde ligt van het Christendom, zoals zich dat in de afgelopen 2000 jaar heeft ontwikkeld. Daarin wordt teruggekeken op wat is geweest en wordt uitgelegd hoe we in deze tijd verder kunnen groeien in bewustzijn. En dan met name een groei in Christusbewustzijn, waarin we innerlijk weten dat ieder van ons een unieke individualisatie is van God en Hij van ons vraagt om een medeschepper te worden opdat Hij zich meer en meer door ons heen kan manifesteren.

Er wordt in uitgelegd dat het bewustzijn nu veel hoger is dan 2000 jaar geleden en dat wat vroeger niet begrepen kon worden nu wel begrepen kan worden. In het verleden zijn daarom bij de uitwerking van het Christendom verkeerde beslissingen genomen en werd de esoterische (innerlijke) beleving van het geloof, zelfs met geweld, vervangen door een exoterische beleving, waarin de leer van de kerk centraal stond en je je moest houden aan geboden en verboden.

Het feit dat het bewustzijn van de mens op aarde zo is toegenomen betekent vervolgens dat het voor de geascendeerde meesters mogelijk is geworden om ons via boodschappers uit te leggen waar het in het geloof wél om gaat en hoe wij daar in de tegenwoordige wereld gestalte aan kunnen geven.

Nawoord
De boeken van Carol Bowman e.a. bewijzen wel dat reïncarnatie bestaat, maar vertellen niet waarom het bestaat. Daarvoor moet je terecht bij God en zijn geascendeerde meesters, zoals ze via Kim Michaels tot ons spreken. Om het kort en bondig te formuleren: Om medeschepper met God en de geascendeerde meesters, te kunnen worden moeten wij uit vrije wil groeien in onvoorwaardelijke liefde door de ervaring van wat echte liefde is en wat antiliefde is. De geascendeerde meesters willen ons daar op alle manieren bij helpen, maar wij hebben ook te maken met het kwaad. Dat kwaad moeten we leren doorzien en vervolgens afwijzen. Voor dat groeiproces hebben we vele levens nodig. Het leven op aarde wordt daarom ook wel een school genoemd met verschillende klassen of niveaus van bewustwording, waarin je kunt blijven zitten of over kunt gaan om tenslotte een Christusbewustzijn te bereiken, waardoor je van deze wereld zult ascenderen naar de spirituele wereld (de hemel) en daar verder zult groeien naar God. Het betekent dus dat we niet passief achterover kunnen leunen, maar actief lerend in de wereld moeten staan en daarbij actief de hulp van God en zijn geascendeerde meesters kunnen inroepen: “O God kom toch, wij hebben ons hart voor u geopend. Help ons om te groeien in onvoorwaardelijke liefde, innerlijke vrede, genade en vergeving en eenheid in  verscheidenheid”.

Het bovenstaande nog eens overpeinzend, realiseer ik me dat, bij alle blijheid die ik ken, achter die paar woorden nog een wereld van weten en nog niet weten ligt, een wereld van vragen en twijfel, van zoeken en vinden. Het is fijn om dat samen met geloofsgenoten te doen.